Vorm is leegte, leegte is vorm

14 februari 2024

In wezen is alles ‘leeg’. Ook jij en ik zijn ‘leeg’. De vraag is: wie ben ik eigenlijk, voorbij en onder al datgene waarmee ik mij heb geïdentificeerd? Wie ben ik achter de ‘persona’, de verschijningsvorm die ik in deze wereld hebt aangemeten? Het woord ‘persona’ werd in de Oudheid gebruikt voor het masker van de toneelspelers. Wie ben ik als ik al mijn maskers en petten afzet?

Dan ben je ‘leegte’, zegt het boeddhisme, zelfloos, in de ‘vrije ruimte’. Er bestaat geen zelfstandig, permanent jij of ik. We denken dat we als we geboren worden van niets iets worden, van niemand iemand. En dat we als we sterven weer van iets niets worden en van iemand niemand.

Boeddha zegt: er is geen geboorte en geen dood, geen zijn en niet-zijn. Er is alleen maar die éne werkelijkheid, die gekenmerkt wordt door zelfloosheid, vergankelijkheid, onderlinge verwevenheid en leegte.

Niemand is gelukkig. Wees niemand.

Met recht is dat ont-wikkelen. Mijn kleren uit doen, mijzelf afwikkelen, mijn maskers afzetten. Zonder schaamte mijn kleren afleggen, om zodoende steeds meer in harmonie te komen met de werkelijkheid. Ik ervaar dat er meer vrijheid schuilt achter een ineenstortend masker dan in het krampachtige pogen het masker op te houden.

En dan denk ik aan ‘Volg niemand’. Het heeft een prachtige dubbele bodem. Enerzijds klinkt er het besef in door dat we de weg echt zelf moeten gaan en dat niemand ons kan vertellen wat onze weg is. Sterker nog: als we ons door anderen laten vertellen hoe en waar wij moeten gaan, dan raken we onszelf juist kwijt. Ik heb dat aan den lijve ervaren, keuzes gemaakt op basis van advies die ervoor zorgden dat ik niet mijn eigen betekenis leef.

Anderzijds hebben we wel degelijk een oriëntatiepunt als we ‘niemand’ volgen. Want dan is onze gids dus diegene die wij zijn als we ‘niemand’ zijn, als we ons hebben ontdaan van alles wat aan ons kleeft, van al de beelden die anderen over ons hebben en die we van onszelf hebben. Degene die we in alle naaktheid ‘zijn’ leidt ons als het ware van ‘het huis van de ouders’ naar ‘het huis van het Zijn’.

Maar er schuilt ook een paradox in de gedachte dat je in niemands voetsporen moet gaan. Want jij en ik zouden toch volledig onbekend zijn als we niet dankbaar kennis hadden genomen en blijven nemen van de ‘grote zwervers’ die ons voorgingen. Wie en waar zouden jij en ik zijn zonder de gidsen en meesters die we in levenden lijve mogen ontmoeten?

De ‘grootsten’ onder hen houden de paradox in stand en zeggen tegen je: ‘Geloof mij niet!’ of: ‘Vergeet alles wat ik gezegd heb.’ Ze hebben gelijk: de innerlijke weg is altijd weer een unieke weg, hoe herkenbaar en vergelijkbaar de dingen ook zijn die we op die weg tegenkomen.