Van huis gaan en thuiskomen

20 februari 2024

Onze reis op Bali komt bijna tot een einde. Daarmee komt er op dit moment een nieuw inzicht bij me binnen over ‘uit en thuis’. Er is blijkbaar een verband tussen van huis gaan en thuiskomen.

De impuls om er op uit te trekken is een tiental jaren geleden in mij geboren. Er was geen enkele stimulans van buitenaf voor nodig om huis en haard te verlaten en de onbekende buiten- en binnenlandse verten te gaan verkennen. Dat doet me denken de woorden van de mysticus Rumi:

Jarenlang, anderen imiterend,

probeerde ik mijzelf te leren kennen.

Van binnenuit kon ik niet beslissen wat te doen.

Geheel verblind hoorde ik mijn naam roepen.

Toen stapte ik naar buiten.

Al vóór de 12e eeuw bestond er een serie van 8 plaatjes van de os. Die reis begint bij plaatje 1, met het besef dat we het contact met ‘de os’ (wie we in wezen zijn) zijn kwijtgeraakt. We gaan op zoek om de os terug te vinden. Als we het beest ten slotte, na een tocht langs veel (dwaal)wegen, in het vizier krijgen, moeten we er door oefening en discipline (het ‘temmen van de os’) zo vertrouwd mee raken dat het dier ons naar huis terug kan dragen.

Eenmaal ‘thuis’ beseffen we dat alle dualiteit een illusie is, dat alles één is, dat de os en de hoeder slechts beelden zijn voor het onzegbare en onbegrijpelijke.

De Chinese zenmeester Kakuan heeft er in de 12e eeuw nog twee plaatjes aan toegevoegd. Hij zag in dat het beseffen van de ‘leegte’, oorspronkelijk het laatste plaatje, niet het einddoel van de geestelijke weg is. Na het bereiken van dit inzicht dient men terug te keren tot de concrete werkelijkheid waarin wij leven en dienend in de wereld aanwezig te zijn.

Het hele idee van een ‘weg’ is dus een illusie. Het lijkt me zeer goed te passen in de Tao, om te schrijven: er is geen weg, er is alleen maar een afgrond. Een afgrond van niet weten, van geen houvast, een afgrond van niets.

En wij lopen maar zo’n beetje rondjes om die afgrond heen en zeggen dan dat we zo lekker op weg zijn. In het Thomas-evangelie spreekt een leerling van Jezus daar al zijn verbazing over uit: ‘Meester, er zijn velen rondom de put. Maar niemand is in de put!’

Uiteindelijk ben je gezegend als het leven zelf je in de put gooit of als je de moed vindt er vrijwillig in te springen. Waarin? Dat is nu juist het beangstigende: in dat wat je niet weet, in het Onbekende. Van mij mag het ook ‘Grotere’ heten. De dood is denk ik de definitieve sprong in dat Onbekende (waarmee ik niet wil zeggen dat je daar voortijdig vrijwillig in moet springen…). Al onze crisisjes onderweg zijn daar een voor-oefening van.

Is er dan écht geen weg? Mijn ervaring is dat je de weg alleen maar achteraf kunt zien. Dat er ook geen omwegen bestaan, omdat ook die, deel van mijn weg bleken te zijn.

Zo groeit het besef in mij van de nooit eindigende reis die dit leven is. Je hoeft niet te weten waar je heen gaat, want de weg komt altijd achter je aan. De kunst is om in de werkelijkheid, uit of thuis, aanwezig te zijn.